woensdag 3 maart 2021

III. De monetaire driegeleding

Noot vooraf van de vertaler: Deze tekst is een brief van Herbert Witzenmann die hij op 10 januari 1985 aan de Duitse ondernemer Kurt Eisele schreef als antwoord op diens brief van 1 december 1984 over de vorige verhandeling “Geldordening als bewustzijnskwestie”. De Duitse titel van deze tekst “Die monetäre Dreigliederung”stamt van de Duitse uitgever. Zinnen of woorden tussen vierkante haakjes [… ] stammen van de vertaler.


Ik begin met een paar voorbemerkingen. Vooral wil ik u graag danken voor de aandacht die u aan mijn schets Geldordening als bewustzijnskwestie hebt gegeven. Ik zie geen enkele reden dat u daarom een verklaring opmerking [d.w.z. excuus] maakt. Ik heb immers niets liever dan bedenken te vernemen die mij een aanleiding geven om mijn opvattingen opnieuw te controleren evenals deze te verduidelijken en aan te vullen.

            Ook onze fundamentele overeenstemming dat er direct geen uitgangspunt voor het verwezenlijken van de driegeledingsidee te onderkennen is, constateer ik graag opnieuw. Tegenover een dergelijk voornemen verzetten zich met voorlopig onoverwinnelijke weerstand de macht en traagheid van de [publieke] instellingen, organisaties en belangengroepen, waarmee men het eens zou moeten worden en zich zou moeten integreren, maar ook hun verstrikking in verkeerde handelingen. Niet alleen deze omstandigheden zijn echter onproductief, maar ook de morele toestand waarin de huidige mensheid verkeert, omdat alleen een fundamentele mentaliteitsverandering en de bereidheid zich te distantiëren van persoonlijke en groepenbelangen de weg naar een verandering van de verhoudingen vrij zou kunnen maken. Ik kom hierop terug. De blindheid waarmee de mensen hun redding weerstand bieden is weliswaar moeilijk te begrijpen, maar het is een feit. Het lukt uiteraard de ‘onrechtmatige vorst van deze wereld’ voorlopig nog voortreffelijk (en hij laat voor dit doel geen middel onbenut), de belangen van de mensen van het wezenlijke af te leiden.

            Ik constateer echter ook met een zekere tevredenheid de andere tussen ons bestaande overeenstemming dat, ondanks de tegenwoordige blokkering van onze economische en sociale toestanden, de betekenis van de driegeledingsidee blijft bestaan, niet als een kant-en-klaar recept, maar als een taakstelling voor de ontwikkeling van modelvoorstellingen die we mee kunnen geven aan onze kinderen en nakomelingen, die volgens mijn overtuiging veranderingen tegemoet gaan zoals deze de mensheid van het na-Atlantische tijdperk nog nimmer heeft meegemaakt.

            Desondanks moet en kan er mijns inziens ook in het huidige keurslijf een aantal dingen gedaan worden om de toekomst voor te bereiden. Naar de gedachte van oasevorming (die zeker nog verdere ontwikkeling behoeft) heb ik herhaaldelijk gewezen. Ook Rudolf Steiner heeft destijds in Koberwitz [in Oost-Duitsland waar hij in 1924 de cursus over de biologisch-dynamische landbouw had gehouden] tegenover jonge mensen aanwijzingen gegeven die in deze richting gaan. – Indien ik nu op uw opmerkingen over mijn schets in ga, vraag ik u op voorhand mij te excuseren voor de noodzakelijke incompleetheid van dit antwoord, in plaats dat ik, als ik ook slechts het wezenlijkste over deze zaak zou willen zeggen een klein boek zou moeten schrijven. Dit is ook de bedoeling, maar voordat het gepubliceerd wordt, zal het nog wel even duren. [Deze publicatie kwam niet meer tot stand, wel een met gedrukte voordrachten en brieven onder de titel “Sociale organica – Ideeën voor de reformatie van de economie.] Wellicht kunnen echter mijn nu volgende overwegingen minstens er toe leiden om onze gedachtewisseling in stand te houden en geleidelijk een resultaat dichter bij te brengen.

            Ter zake: Hiertoe nogmaals een meer inhoudelijke voorbemerking. Ik heb zoals al eerder gezegd, mijn schets in bewuste eenzijdigheid onder het gezichtspunt van een dynamische geldordening geschreven. Men zou het fundamentele probleem, de vernieuwing van onze beschaving, waarvoor we niet uit de weg kunnen gaan, ook in heel andere zichtwijzen kunnen benaderen. Het door mij voorgestelde model van een dynamische geldordening lijkt mij ook belangrijk, omdat daaruit Rudolf Steiners monetaire driegeleding begrijpelijk wordt. Hierop kom ik verder op terug. 


1. De zin van arbeid

Weliswaar is naar mijn overtuiging Rudolf Steiners driegeleding van het geestesleven in gebonden, halfvrij en vrij geestesleven juist, volgens welke er alleen geestelijke arbeid bestaat en kan bestaan (wat overigens vanzelfsprekend is, daar elke arbeid een daadverrichting is en elke daadverrichting een geestelijke oorsprong heeft). – Ook indien er hierover m.i. geen onenigheid kan bestaan, moet men ten aanzien van de zingevingvraag toch economische en geestelijke arbeid onderscheiden. Naar de zin van economische arbeid wijst in ondubbelzinnige wijze het begin van het Bijbelse scheppingsverhaal: “En God schiep de mens in Zijn beeld, naar Gods beeld schiep Hij hem.” Wij kunnen ons daarin vandaag de dag nog inleven. Want we kunnen als ons geestelijk wezen niets anders vatten als de in ons denken verschijnende, op zichzelf berustende samenhangen bestaande eenheid van de geestelijke wereld. Doch na de zondeval, de afvalligheid van het Goddelijke gebod, is het eerste mensenpaar “naakt”, d.w.z. afgezonderd van de Goddelijke al-eenheid van de wereld. Dit wordt in het Goddelijk woord tegen de vrouw betuigd: “Gij zult met pijnen kinderen baren”, d.w.z. het voortbestaan van de mensheid is niet een paradijselijk beschermende, maar een uit de pijn van het van God verwijderd zijnde. Daarmee overeen komt het woord van God tot Adam: “Vervloekt zij de akker vanwege jou, met kommer en kwel zult gij uzelf daarop voeden, totdat gij weer aarde worde, waarvan gij genomen bent.”

            Daarmee is op de oorsprong van de menselijke arbeid gewezen die men moet onderkennen, indien men de zin daarvan wil begrijpen. Ook u wijst daarop dat de mens arbeid moet verrichten om zijn behoeften te bevredigen, voor zo ver deze niet door anderen worden bevredigd. Maar waarom heeft de mens behoeften? Klaarblijkelijk omdat het hem aan wezenlijke grondslagen van zijn bestaan ontbreken die hem de wereld niet zonder zijn toedoen ter beschikking stelt. Het Bijbelse scheppingsverhaal duidt daarop. Zolang de mens nog in paradijselijke onschuld wezensgelijk met de Goddelijke al-eenheid is (een toestand naar de herstelling waarvan de Buddhist streeft) heeft hij nergens gebrek aan. Het oergebrek ontstaat door de oerschuld, de schuld van de individualisering, de loskoppeling van het de mensen doordringende Goddelijk gebod. Over oerschuld en oergebrek hebben [de Duitse filosoof] Hegel en in zijn kielzog Hebbel intensief nagedacht. Door het verder ontwikkelen van hun gedachten komen wij tot een begrip voor de zin van arbeid. Die heeft de taak om de mens, ondanks zijn individuele afzondering van de wereld weer in overeenstemming met haar te brengen, d.w.z. tot een herwonnen harmonie met het Goddelijk-geestelijke dat de wereld doordringt, - en dit te bewerkstelligen zonder daarbij de zelfstandigheid te verliezen die hij in het verwijderd zijn van God gewonnen heeft. De terugkeer van de verloren zoon is voor mij het waarachtigste zinnebeeld voor de zin van arbeid. De zin daarvan is niet het individualiteitloze vereenzelvigen met het oer-ene, maar het herstel van deze geestelijke vereenzelviging met behoud van de individuele zelfstandigheid. Deze herwonnen eenwording is geen ontvangen, maar een offer, een schenking. De terugkeer naar de verloren Godeenheid is een beschenken van de geestelijke wereld met individualiteit, die deze in haar oorspronkelijke bovenpersoonlijkheid niet bereikt, maar slechts per omweg van de afzondering van haar schepsel van haar (de “zondeval”) verkrijgen kan. De oerzin van de arbeid is daarom schenking aan de geestelijke wereld ter aflossing van de oerschuld. Deze schenkingszin van de arbeid geldt echter ook nog in een ander opzicht. Want individuatie is oorspronkelijk niet alleen afzondering van de Godheid, maar ook van de andere mens, is “door anderen verschuldigde zelfheidschuld”. Ook deze schuld kan alleen door schenking van de eigen prestatie aan de in de samenleving verbondene mensen zijn. De totaal doorgevoerde arbeidsdeling brengt dit ook onder de huidige omstandigheden tot uitdrukking: ze is (indien ze niet weer, zoals het ja daadwerkelijk gebeurt, tot zelfverzorging teruggedraaid wordt) niet slechts hoogste effectiviteit, maar ook hoogste moraliteit. Ik had enige tijd geleden de gelegenheid in het kader van een symposium met theologen, ondernemers, vakbond leiders en journalisten in de Evangelische Academie in Bad Boll, Zuid-Duitsland de idee van een eschatologisch onderbouwde schenkingsgemeenschap als postindustrieel beschavingsprincipe voor te dragen.

            De zin van arbeid is dus m.i. de schenking aan God, mens en wereld (de vervloekte akker) ter aflossing van schuld. De taak van het economische leven is dienovereenkomstig (zoals ik dat ook in mijn schets “Geldordening als bewustzijnskwestie” aanduidde) de herwinning van de eenheid van de Goddelijk-geestelijke wereld en de mensheid, ze is een hemelse. De taak van het geestesleven is daarentegen een aardse, namelijk de ontwikkeling van die ideeën, vormgeving en prestaties, waardoor de mens zich als een geestelijk wezen in de vervloekte aardse wereld thuis kan voelen. Het is duidelijk dat de zodanig bestaande taken, de hemelse en de aardse, zich doordringen en wederzijds bepalen moeten.

            De verspreiding van dit inzicht, dat nog meer als kennis, namelijk wilshouding is, bereidheid zich van het onder alle huidige omstandigheden als vanzelfsprekend beschouwde voortrekken van persoonlijke belangen te distantiëren, - het tot stand brengen van deze kennismorele dispositie is naar mijn overtuiging de onontbeerlijke voorwaarde voor een algehele reformatie van het sociale leven in de zin van de driegeledingsidee.


2. De prijskwestie

U wijst in de zin van de cursus Wereldeconomie naar de indicatorische (“thermometrische”) kant van de prijsvorming. Indicatie en functie moeten bij de prijsvorming onderscheiden worden. Want de prijs kan pas iets indexeren, wanneer deze ontstaan is. De prijsvormingfunctie wordt m.i. door Rudolf Steiner op de juiste manier beschreven als het op elkaar stuiten van de veredelende en organiserende waardevorming. Deze wordt zeer duidelijk aan de ook door u aangevoerde nulwaardevorming van de prijsmetingscala. Wanneer een pure tussenhandelaar van een pure tussenhandelaar koopt, dan is namelijk, zoals ook u uit het door u aangevoerde voorbeeld blijkt, het evenwicht tussen de beide soorten waardevorming gewaarborgd. Want de ene tussenhandelaar heeft de productiewaardewaarde van het door hem gekochte product in oog, de andere de gebruikswaarde ervan. De productiewaardewaarde is een veredelingscriterium, de gebruikswaarde geeft (ook wanneer de gekochte ware geconsumeerd wordt) de potentiële verandering van een coöperatiesysteem aan, onafhankelijk van de vraag of door de actualisering ervan veredelings- of organisatiewaarden ontstaan. De tussenhandelaren wegen af of beide waarden met elkaar overeenstemmen. Daardoor ontstaat de nulwaarde van de indicatiescala. Afwijkingen daarvan tonen preponderanties van de prijsvormingfunctie aan. Deze indicaties zijn echter waardeloos, indien men slechts hun verschijningsvorm op de scala (afkoeling en opwarming van de thermometer) door bv. overheidsmaatregelen en niet door het ontstaan daarvan in het economische proces beïnvloeden kan (of wil). Het sociaaldarwinisme van Adam Smith beschouwt het ontstaan van prijzen slechts als een functie van aanbod en vraag. In een associatieve economie echter, waarin de inzet van arbeidskrachten, de kredietverlening (waartoe ook het gebruiksrecht op de productiemiddelen behoort) en de uitgave van consumptiegeld volgens de criteria van een evolutionair beschavingsprincipe plaats vinden, is een niet alleen regulatieve maar productieve beïnvloeding van de prijzen (op basis van scalaire indicaties mogelijk, bv. door het omleiden van arbeidskrachten tussen de waardevormende sectoren.

            Het verder voeren van deze gedachte reikt heel ver. We hebben hem herhaaldelijk geanalyseerd. Doch lijkt het me moeilijk om in een brief alle implicaties ervan te ontwikkelen. 


3. De taak van de associaties

Hier lijkt u mij in het begin niet begrepen te hebben. Want ik heb er niet in die zin van gesproken dat de leiding van de associaties een zaak zou moeten zijn van het geestesleven. Wellicht heb ik mij echter ook niet voldoende duidelijk gemaakt. De leiding van associaties hoort volgens mijn overtuiging een zaak van de associaties zelf te zijn, waarbij echter de vertegenwoordigers van het geestesleven een recht van inspraak moeten krijgen.

            Ook wat de warencirculatie aanbeland, stel ik me geenszins voor dat die door de associaties moet worden gedaan. Wanneer de associatie in de betreffende, tot hun taken behorende sector als handelaar optreedt, dan is zij, zoals elke andere handelaar, niet een verdeler, maar een aanbieder van waren. Het ligt aan de koper, of en voor hoever deze van dit aanbod gebruik maakt. De centralisatie van de handel in een associatief functioneel verband (die natuurlijk wederom regionaal operationeel moet worden) komt overigens overeen met de huidige zich duidelijk aftekende tendensen en komt ook de belangen van de handel tegemoet (de kleinhandelaren zouden daarbij onder een redelijke operationele handhaving geenszins in de verdrukking moeten komen) evenals die van de koper. Deze competentie van de associaties moet echter niet alleen in deze maar in een grotere samenhang gezien worden. Ik kom zodra daarop terug.

            Ik ben het helemaal met u eens dat de tendens naar de vorming van associaties overal voorhanden is en zich tot op zekere hoogte doorzet, omdat immers de rede toch in sommige gevallen sterker is dan de onrede. Het in grote gebieden functioneren van associaties mislukt echter, zoals u terecht opmerkt, zeer vaak omdat er niet naar uw voorstellen geluisterd wordt en de consumenten onvoldoende in de associaties vertegenwoordigd zijn.

            Er komt echter nog een derde factor bij, namelijk dat ze niet met de nodige executieve macht uitgerust zijn, waar ik er meteen met de nodige nadruk aan toevoeg dat deze executieve bevoegdheid op de juiste wijze in de economische en sociale samenhang ingebouwd moet worden.

            Omdat deze kwestie het best in samenhang met de geldfunctie, zoals ik die zie, begrijpelijk kan worden gemaakt, ga ik daarop in verband met het geldprobleem in.


4. Het geldwezen

Zoals reeds gezegd, is dit het centrale thema van mijn concept.

            Men krijgt m.i. meteen vat op de monetaire driegeleding, indien men deze in verband met de door mij aangevoerde associatieve driegeleding ziet. Dat de driegeleding in alle gebieden van het menselijke leven en de wereld optreedt heeft te maken met het feit dat de driegeleding het essentiële, onbegrensd metamorfoseerbare oerbeeld van de aardse evolutie is. Een concept dat geen rekening met dit feit houdt, lijkt mij van meet af aan twijfelachtig te zijn.

            Om mij beter begrijpelijk te maken, probeer ik op de beste manier nogmaals te zeggen, waarom ik een driegelding van het associatiewezen voorstel.

            Soms zou men de indruk kunnen krijgen alsof Rudolf Steiner de associaties slechts als adviesorganen heeft begrepen. Dat moeten ze natuurlijk ook zijn, willen ze dienstbaar zijn aan het tot stand komen van een hoogste mate van deskundigheid, verstand van zaken, maar ook van algemeen culturele verantwoording door de samenvatting van ongelijksoortige ervaringen en creatieve vaardigheden. Maar nog zo knappe en krachtige verbale aktes zijn nutteloos, indien ze niet tot uitvoering worden gebracht. De associaties zouden daarom met de competentie moeten worden uitgerust, die de in hun sector opgedane coöperatieve ervaringen en creatieve fantasie op de bestmogelijke manier tot uitvoering kunnen brengen: dat wordt in vele gevallen neerkomen op delegering aan de meest bekwamen. Wie de bekwaamsten zijn, zal in vele gevallen door associatieve, dus mogelijkst veelzijdige oordeelsvorming uit te maken zijn. Het kan echter ook nuttig zijn om deze beoordelingsbevoegdheid volgens associatieve consensus aan de bekwaamsten over te dragen. (Hoe deze consensus te bereiken is, is een moeilijke vraag waarop ik hier niet nader in wil gaan. Het zou, indien mogelijk, eenstemmig moeten zijn, terwijl mij majorisering in de meeste gevallen niet passend lijkt te zijn. Hoe het dan na de consensus verder moet gaan, is ook een moeilijke vraag. Hij kan zich in een uitvoeringsmandaat omzetten, maar ook slechts het karakter van een aanbeveling hebben die zich uiteraard aan bepaalde uitvoeringsbevoegde personen of organen zou moeten richten.)

            Een bijzondere betekenis in deze context heeft de vraag wat onder de “bestmogelijke” manier van uitvoering te verstaan is. In mijn concept heb ik deze vraag in die zin beantwoord dat mij als een zodanige “bestmogelijke”uitvoering degene lijkt die een dynamische geldordening goed doet functioneren. Dat was waar het mij om ging. Ik heb daarmee tegelijk impliciet de monetaire driegeleding uitgelegd, zoals dat in wat volgt duidelijk zal worden.

            Wanneer de associaties in de zin van een dynamische monetaire driegeleding werkzaam zullen gaan worden, dan moeten ze naar mijn overtuiging met een driegelede competentie uitgerust zijn:

            1. Onder hun moet het krediet- en bankwezen ressorteren dat alleen door associatieve oordeelsvorming van verkeerde leiding en prestaties behoed en alleen door dynamische waardevorming van speculatieve vagebonderen afgehouden kan worden;

            2. Onder de associaties moet de handel vallen, dus niet de warenverdeling, maar wel het warenaanbod, en dit wederom op grond van het richtsnoer van een associatieve oordeelsvorming en in de context van een dynamisch geldsysteem;

            3. Onder de associaties moet verder het beheer en de creditering van de productiemiddelen komen te staan (het delegeren van het gebruiksrecht daarop is krediet), wederom onder de invloed van het genoemde richtsnoer.

            Ik teken om te beginnen nog eens kort het op elkaar inwerken van deze drie functies, eer ik in ga op hun verband met de monetaire driegeleding. Volgens dit concept heeft de associatie over het algemeen een rechtsvormende functie. Een grondrecht is het gebruik van productiemiddelen, doch de gebruiker moet zich door een bewijs van bekwaamheid als rechtsbekwaam kwalificeren. De associaties hebben in hun betreffende sector de competentie om:

            1. Het beheer van de productiemiddelen uit te oefenen (tot de productiemiddelen behoren ook gebouwen, waarbij het uiteraard soms moeilijk te onderscheiden zal zijn of ze productiemiddelen dan wel consumptiegoederen zijn, en de grote (industriële) technologie;

            2. In het gebied van productiemiddelen de taak om de gebruiksrechten op de productiemiddelen over te dragen. De overdracht van dit gebruikrecht is een krediet. Het kredietkarakter van het gebruik op productiemiddelen verwezenlijkt de associatie in haar functie als bank. De kredietontvangst verschijnt voor de productie- en gebruikswaarde van het gebruiksvoorwerp op de debetzijde van de gebruiksrechthebbende bij de associatiebank (meer hierover beneden).

            Een ander grondrecht is het ontvangen van de basisbehoefte aan voedsel, kleding, huisvesting en onderwijs. Deze fundamentele- of basisbehoefte moet worden onderscheiden van de individuele behoefte, waarover ik in wat volgt een opmerking zal maken. Hoe kan het nu in het kader van het geschetste concept tot de bevrediging van die fundamentele- of basisbehoefte komen? Dit hangt enerzijds samen met de aflossing van het productiemiddelkrediet, anderzijds met de uitgave van geldtekens door de associatiebank. De vaak ter sprake komende idee van geldschepping door de centrale banken is klinkklare onzin. Geen enkele bank kan geld “scheppen”. De bank kan geldtekens uitgeven in overeenstemming met het ontstaan van waarden of geld door het productieproces. De postgedateerde uitgave van geldtekens kan geen andere betekenis hebben dan dat een bepaald productiemiddelgebied een toegevoegde investeringscapaciteit bezit. De aflossing van de productiemiddelkredieten gebeurt door de kredietontvanger in de vorm van waren die hij afgeeft aan de associatiehandel, die bij de associatiebank een tegoed op zijn conto aanbrengt ter hoogte van de waarde die dan tegen zijn onderpand verrekend wordt. De uitgave van geldtekens die de ontvanger het recht geeft om het warenaanbod van de associatiehandel te kopen, gebeurt door de associatiebank op grond van die tegoeden. Hierbij zijn twee gezichtspunten doorslaggevend. Enerzijds moet er rekening worden gehouden met de gemiddeld gelijke basisbehoefte, die echter in de loop van de tijd vanwege de voortdurende verandering van de menselijke fysiologische en pedagogische basis zich wijzigt. Anderzijds kunnen niet meer geldtekens worden uitgegeven dan dat er geld (= waarde-equivalent) wordt geproduceerd. Beide moet met elkaar in overeenstemming worden gebracht. De basisbehoefte moet dus naar boven en beneden variabel zijn. (Ik wil nu niet op de vraag ingaan hoe de waardeschaal van de basisbehoefte uit de zog. basisformule ontstaat.)

            Bovenop de basisbehoefte is de individuele behoefte c.q. het individuele recht aan te zetten. Terwijl de basisbehoefte niet geïndividualiseerd is, dus in dezelfde hoogte aan de leden van een coöperatiesector van de associatiebank kan worden uitgekeerd, kan de individuele behoefte alleen op grond van persoonlijke kennis overgedragen worden – dus door het bestuur van een coöperatie-eenheid aan diens leden, ongeveer in de hoogte of gedeeltelijke hoogte van hun boven de basiswaarde uitgaande prestatie. De leidende begunstigde van een zelfstandig werkzame productiemiddeleenheid ontvangt zijn individuele behoefte uit het surplus van zijn prestatie over zijn aflossingsverplichting. Hij kan dit overschot gebruiken:

            1. Voor de aanschaf van een productiemiddelrecht tegenover het productiemiddelbestuur (ter uitbreiding van zijn materiaal), tegen een afdracht (belasting) aan de associatiebank die dat kan gebruiken om de basisbehoefte te verhogen en/of aan het vrije geestesleven over te dragen (hierbij moeten van de kant van de associatiebank de functionele gevolgen bedrijfsuitbreidingen onderzocht worden);

            2. Voor persoonlijke behoefte tegen een hogere afdracht (belasting);

            3. Om het door te geven aan het vrije geestesleven tegen geen of gering afdracht (belasting).

            Vanuit deze functionele beschrijving worden de monetaire implicaties zichtbaar. Door de automatische afschrijvingen op grond van de productiemiddelkredieten ontstaat leengeld. Dit bestaat uit twee componenten, de productie- en de gebruikswaarde van het productiemiddel. Ik wil op de interessante vragen die oprijzen uit de relatie tussen productie- en gebruikswaarde (reeds Karl Marx heeft zich hiermee bezig gehouden) in deze brief niet ingaan. Dit kan wellicht later een keer gebeuren. Het leengeld is continu gedynamiseerd op grond van de voortdurende vermindering van de gebruikswaarde van het productiemiddel vanwege slijtage en de vermindering van de productiewaarde van het productiemiddel ten gevolge van de technologische vooruitgang.

            Door het inkomen van de warenachtige aflossingstermijnen in de vorm van waren bij de associatiehandel ontstaat consumptiegeld, waarvan de geldtekens door de associatiebank ter hoogte van de warenvoorraad bij de associatiehandel uitgegeven en volgens de “basisformule” verdeeld kan worden

            Door de afdrachten van de individuele prestatieoverschotten evenals door het afzien van de individuele- of ook basisbehoefte ontstaat schenkingsgeld. Wanneer dit echter van nog niet vervulde aflossingsresten in vertrouwen op de efficiëntie van vrije geestelijke prestatie (als plaatsvervangende aflossing) uitgegeven wordt, ontstaat het uit “oud” geld.

            Het consumptiegeld heeft een constante waarde overeenkomstig de gemiddelde gebruiksduur van een warenkorf tot het verloop ervan.

            Naar gelang de herkomst uit “oud” leengeld, dan wel uit het afzien van basis- of individueel behoefte, verschilt de geldigheidsduur van het schenkingsgeld. De parallellen tussen de associatieve en de monetaire driegeleding maken de verschillende soorten van herkomst en functie van de drie geldsoorten meteen duidelijk.


5. Aanvullende opmerking 
over de waarde van productiemiddelen

Uw opmerking dat productiemiddelen geen waarde zouden zijn, kan ik niet begrijpen. Dit kan (afgezien van andere redenen) alleen daarom al niet juist zijn, omdat voor de productie ervan veredelingsarbeid en veelvoudige organisatiearbeid (uitvinding, constructie, proeven, engineering, arbeidsplanning en -deling, tests en controles) nodig zijn, waarvan de afzonderlijke elementen wederom veelvoudige veredelings- en organisatiearbeid behoeven. Omdat ik als uitvinder en technische bedrijfsleider vele jaren het ontstaan van de meest diverse productiemiddelen begeleid heb, kan ik niet begrijpen hoe men de waarde daarvan kan ontkennen. Dit is immers geheel onafhankelijk ervan of ze in persoonlijk bezit komen of van een beheersinstantie gecrediteerd worden dan wel gekocht of gebruiksrechten erop verkregen kunnen worden. Hoe zou Rudolf Steiner ze ook als valutabasis kunnen kenmerken, als ze waardelos waren?

            Wellicht wilde u met uw bemerking een bijzonder gewicht op de gebruikswaarde van productiemiddelen leggen. Die is inderdaad nul komma nul, indien ze niet benut worden. En omdat hun productiewaarde pas door hun gebruik economisch relevant wordt en daarvóór latent blijft, kan men de opvatting hebben dat alleen de gebruikte en bruikbare productiemiddelen waardedragers zijn.

            U zult zeker ook in deze uiteenzettingen lacunes en passages ontdekken die u twijfelachtig voorkomen. Dat zou mij zeer welkom zijn, want het zou naar een schriftelijke of mondelinge voortzetting van onze gedachtewisseling kunnen leiden. Daarop verheug ik mij.

* * *

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

COLOFON EN INHOUDSOPGAVE

Geldordening als bewustzijnskwestie - Een nieuw financieel stelsel vereist een nieuw beschavingsprincipe is een vertaling van Geldordnung a...